Trinidad
‘Toen ik nog opereerde waren er momenten dat ik mensen als zakken met organen beschouwde,’ zei dokter Apfelstedt. Hij bette zijn mond en dronk van zijn wijn. Hij sprak Engels met een sterk accent.
Ik zou me bij hem in goede handen hebben gevoeld. Nu beefden zijn handen. Hij was boven de zeventig, kaal en droeg een grijze snor met een kort sikje. Hoe het gesprek op zijn verleden was gekomen was me ontgaan. Hiervoor ging het nog over paarden. Door het gebruik van paarden zou Europa zich sneller hebben ontwikkeld dan andere continenten. Van deze theorie had ook Apfelstedt gehoord, en hij zag geen reden die te betwisten, zeker niet na de argumenten van mevrouw de professor.
De vrouw van Apfelstedt zat tegenover me. Ze at zwijgend, maar volgde het gesprek aandachtig. Ze was veel jonger dan haar echtgenoot. Vanochtend bij de ijscobar had ik naar haar geglimlacht, waardoor we nu met z’n vieren dineerden. Terwijl Apfelstedt zijn glas neerzette, ontmoette ik haar bruine ogen. We sloegen snel onze blikken neer.
Bij de ijskraam trokken haar schoonheid en haar magere postuur mijn aandacht, maar ook de manier waarop ze haar blik op het zwembad gevestigd hield tijdens het wachten op haar bestelling. Eigenlijk bekeek ze de passagiers niet; ze observeerde ze, waarmee ze zich onderscheidde van de tweeduizend andere exemplaren die rond ons krioelden sinds ons vertrek uit Fort Lauderdale en wier lege gezichten en vormloze lijven me al direct hadden geërgerd.
Het lag voor de hand dat Beatrijs op Apfelstedt’s opmerking zou antwoorden. Ik had gezwegen omdat ik nog nooit van die paardentheorie had gehoord. Daarop bedacht ik dat de chirurg het gespreksonderwerp misschien wilde verleggen.
‘Maar dat klopt,’ zei ik. ‘Feitelijk zijn mensen toch zakken vol organen?’
‘Ik vind dat de mens meer is dan de som van de delen,’ antwoordde de chirurg. Hij vervolgde: ‘Dat vergat ik wel eens, maar zo cynisch heb ik nooit naar mijn Ursula gekeken. Zelfs niet tijdens ons eerste consult.’ Hij klopte haar stram op haar slanke rug. Ze droeg een zwart topje van gaas en kant, wat haar schouders en bovenarmen gedeeltelijk toonde.
Ze glimlachte en maakte met een duim met een glimmend rode nagel een zijdelingse beweging naar Apfelstedt. ‘Hij kende mijn lichaam al beter vóór ons huwelijk dan veel mensen die jaren getrouwd zijn.’
‘Verkleefde darmen komen op elke leeftijd voor,’ zei Apfelstedt. ‘Ik heb jarenlang vermeden te vertellen dat ik met een patiënte ben getrouwd, en nu mag iedereen het weten. Volgende week word ik zevenenzeventig.’
‘Er is ook kritiek op de paardentheorie,’ zei Beatrijs met stemverheffing. ‘In de geschiedkunde kennen we alleen waarschijnlijkheden. Je moet concurrerende verklaringen als gelijkwaardig beschouwen, mits ze hetzelfde verklaringsniveau hebben. Dat heet Ockhams scheermes, als ik me niet vergis.’ Dat laatste voegde ze uit bescheidenheid toe, want het scheermes was een van haar stokpaardjes.
Ze laveerde naar veilig water, om de hoedanigheid van onze relatie niet te hoeven onthullen. Ze vertrouwde op het moeder-zoon scenario. Het paar tegenover ons kon er slechts naar gegist hebben, en ik had Ursula’s uitnodiging gezamenlijk te dineren aangenomen met de woorden dat ik ‘Beatrijs zou meenemen’.
‘In de medische wereld is dat net zo,’ zei Apfelstedt. ‘We passen behandelingen toe die helpen voor de gemiddelde patiënt. Maar je weet nooit of de patiënt bij de groep hoort waarvoor de behandeling helpt.’
‘Daarom zijn statistische waarheden eigenlijk gewoon kansen,’ riep Beatrijs. Ze zwaaide met haar vork waaraan een stukje kalfsschnitzel zat geprikt. Haar toon klonk triomfantelijk en herinnerde aan de zenuwachtige begeestering die ik van haar kende van colleges en congressen. Statistiek ontmaskeren was ook een van haar favorieten.
Naast me vormde zich opnieuw de professor die mijn werkgever was geweest, als een zich materialiserend hologram. Ik herinnerde me de borrel tijdens het Medieval Congress in Michigan. Ze liet me alleen met mijn biertje omdat ze in de verte de Franse professor Mandrou ontdekte.
‘Ik ben blij dat de geneeskunde het belang van statistiek wel erkent,’ riep ik lachend. Het woord ‘erkennen’ gaf problemen. Na een gerekt ‘eh…’ redde het woord acknowledge me. Kwaadheid verdreef mijn verlegenheid. Ik vervolgde: ‘De scheepsarts schrijft gelukkig geen bloedzuigers meer voor als je hoofdpijn hebt na te veel feesten.’ Ik zei bloodsuckers hoewel ik niet wist of dat het goede woord was en beklemtoonde het suckers.
Het paar tegenover me lachte. Beatrijs had haar hap genomen en kauwde. Aan haar starende blik merkte ik dat ze begreep dat ik haar saboteerde. Ik kreeg spijt en wreef over haar rug, waarbij ik haar toelachte en haar ‘schatje’ noemde, in het Nederlands.
Ze lachte ook en gaf me een kus op mijn wang. Omdat nu een verklaring nodig was, zei ze: ‘En ik schaam me niet om te vertellen dat we vroeger collega’s zijn geweest en nu als partners deze reis maken.’
Ursula tegenover me glimlachte star. Dokter Apfelstedt hief zijn glas. ‘Ik proost op liefdesgeluk op iedere leeftijd.’ Ik tikte dankbaar mijn glas tegen het zijne.